Vertrouwen omdat ik niet anders kan

Ik sta bovenaan de berg. Voor me is het mistig, achter me ook. Opzij kan ik nog net de skilift zien, waar ik een paar minuten geleden in een vlaag van verstandsverbijstering instapte. (Wilde ik dat zelf? Of volgde ik de anderen?)
Ik sta bovenaan en ik moet naar beneden. Easy as that. Maar hoe? “Gewoon slalommen”, zegt een vriendelijke stem, afkomstig van een ervaren skister.
Slalommen.
Oké, dat klinkt niet zo moeilijk. Ik zet me af (of hoe je zoiets ook doet. Hoe gaat dat eigenlijk? Je denkt er niet bij na), en ik ga. Ik ski! Ik skiiiiiiiiiii! Jongens, kijk dan, hier ga ik!
Wat moest ik nou doen?
Slalommen. O ja. Maar, o mijn God, hoe gaat dat dan?
Ik probeer het niet eens meer, want ik ga steeds sneller.
Ik besluit gewoon maar te gaan. Ik kan toch niet meer terug.
In een rotvaart roetsj ik kaarsrecht naar beneden. Het geeft een kick. Ik ben niet bang.
Ik zie niks door de mist, maar ik ga.
Dan, opeens, een zwarte rij. Bomen? Auto’s? Ah, het zijn mensen, nu zie ik het. Roepen ze nu iets? Zwaaien ze? Ik probeer te remmen, maar het lukt niet.
Ik val.

Even ben ik van de wereld. Herinner me niets van de paar seconden ervoor.
Hoe ben ik hier terechtgekomen?

De bezorgde gezichten.
Ik lach.
Zij ook.
Opgelucht.
Ik zag door de mist niet hoe ik moest gaan, maar ik ging. Ik had geen angst, maar vertrouwde.

Het is de winter van 2006 en ik (op dat moment 21) ben in Polen met een groep jongeren van de Zwolse en Amsterdamse studentenpastoraten voor een uitwisseling met Poolse studenten. We buigen ons honderd jaar na zijn geboorte gezamenlijk over teksten van de Duitse theoloog en verzetsstrijder Dietrich Bonhoeffer en schrijven en produceren een theaterstuk dat we in het Poolse Wroclaw en later in de Zwolse Michaëlskerk opvoeren.

Ik ben op dat moment volop op zoek naar betekenis, God, vriendschap, waarheid, mezelf. Om me heen hoor ik lieve mensen metaforen bezigen, die mij, als niet-christen en onbekend met de symboliek en woordkeuze, kriebels bezorgen. Cynisch word ik ervan. Ik studeer niet voor niets journalistiek.

‘Geloven is alsof je op een duikplank staat, en je van bovenaf niet kunt zien of er water in het zwembad zit of niet’. En toch spring je dan, natuurlijk. Dat soort dingen.

Toch is er iets wat me raakt in hun woorden, ik ben niet voor niets meegegaan op deze reis, dat was niet alleen journalistieke nieuwsgierigheid. Ik kom al een paar jaar bij het studentenpastoraat om met leeftijdsgenoten te praten over het geloof en bijbelteksten te lezen.

Maar waarom lukt het me, na al die jaren van lezen en praten, zelfs wanneer ik me volledig onderdompel en overgeef, niet om van die duikplank te springen en te geloven? Skiën van de berg, in de mist, zonder dat ik het ooit gedaan heb, lukt me wonderbaarlijk goed. Of was ik slechts vermetel, omdat ik niet laf wilde zijn (terugdenkend aan de tekst van Bonhoeffer die ik die middag las)?

Toch vertrouw ik er ook elke dag weer op dat de zon opkomt. Terwijl dat welbeschouwd ook geen meetbare waarheid is.


Wat is vertrouwen? Is het een gen dat je erft bij je geboorte? Is het vloeibaar, of hard als steen? Is het in alle situaties gelijk? En blijf je je hele leven in dezelfde dingen vertrouwen?

Ik weet het niet. Voor mezelf is het elke keer anders.

Ik denk dat vertrouwen ten diepste een overlevingsmechanisme is. Je kunt niet anders. Hoe kun je anders ooit nieuw land ontdekken? Je moet, als je eenmaal aangespoeld bent op dat nieuwe land, die onbekende vrucht wel plukken, proeven, om te overleven, dus je hoopt, vertrouwt, dat het goed komt. Je moet wel.

Waarom vertrouw ik er wel op dat de zon opkomt, maar weet ik voordat ik een presentatie op mijn werk moet geven zéker dat het helemaal mis zal gaan, dat ik rood zal aanlopen, subiet mijn woorden kwijt zal zijn en een spontane aanval van Gilles De La Tourette zal krijgen? ‘Dit lukt me toch niet’, ‘Het komt nooit goed’, zijn gedachten die in zulke situaties de boventoon voeren. Maar in andere situaties juist weer niet. Wat is het verschil?

Zelfvertrouwen, ook zoiets.

Ik vertrouwde erop dat het goed zou komen toen ik jarenlang in het donker leefde. Walgde van mezelf. Waardeloos. Dik. Lelijk. Weken, maanden, jaren, dat ik alleen nog naar buiten kwam om boodschappen te doen, zonder een hele dag iemand te hebben gesproken, te zijn aangeraakt.  Mijn redding was de literatuur en muziek: andere werelden, zielsverwanten. En mijn familie, hun onvoorwaardelijke liefde en het idee hen pijn te doen door er zelf niet meer te zijn. 

Het het nog nooit zo donker west, of het wer altied wel weer licht, zong de Groningse streektaalzanger Ede Staal. Met dit mantra neuriede ik mezelf in slaap, totdat het licht werd.

Toch zijn er mensen in dezelfde situaties die het niet redden tot het licht wordt. Jonge mensen, ook. Tim uit Twente. Fleur uit Staphorst. Ik wilde dat ik het ze het had kunnen zeggen: het wordt beter. Echt waar, beloofd. Je hoeft er niks voor te doen, alleen maar te wachten. En te vertrouwen. Tot de tijd vanzelf de wonden heelt, alles zal vervagen. Tot je inziet dat je net zo bent als iedereen en iedereen net zoals jij. Met eigen pijn, eigen onzekerheden, eigen geluk. Tot ze je op straat zien lopen en je hen toe kunt lachen. Tot je die blik herkent in die ene persoon die ook jouw blik herkent. Voor wie woorden overbodig zijn. Maar wachten was voor hen geen optie. Dat duurde te lang, en deed teveel pijn.

Wat is het verschil tussen hen en mij? Ik had net zo goed in een wanhoopsvlaag dezelfde kant op kunnen gaan als Tim en Fleur. En zij hadden nu op mijn stoel kunnen zitten en dit stuk kunnen schrijven. Zo simpel is het niet, vertrouwen dat het goed komt. Je moet het ook maar kunnen. En de omstandigheden moeten goed zijn. Eén woord, één gedachte, één stap en alles zou anders zijn.

Met de tijd verandert ook het accentverschil van mijn aloude mantra. ‘Het wordt licht, het zal beter worden’ van Ede Staal, veranderen in de wijze woorden van pastor Marieta uit het klooster waar ik een aantal maanden na mijn bevalling tot rust kom: ‘het ís al goed’. Juist het moeilijke, het zware, het donkere, is goed. Het wordt niet beter, nee, het is en het is goed.

Ondanks dit besef, blijf ik vertrouwen op betere tijden. Omdat ik niet anders kan. Het lijkt misschien heel makkelijk gedacht. Je hebt toch altijd een keuze? Maar toch ervaar ik het zo. Alsof het buiten mezelf ligt en ik er geen invloed op heb, hoe graag ik ook wil. De stem van mijn onbewuste. Sommigen zouden het wellicht ‘God’ noemen.

Ik vertrouwde erop dat het goed zou komen toen ik, uitgeput na achttien uur helse, allesdoordringende, maar prachtige oerpijnen in mijn rug en buik, waarbij alleen de zachte hand van de verpleegkundige enige verlichting bood (alleen haar hand mocht mij beroeren, een zwijgend verbond tussen vrouwen, tussen hen die de pijn begrijpen, voor wie hij bedoeld is), mijn zoon ter wereld bracht. Ik vertrouw er elke nacht op dat hij de volgende ochtend weer wakker zal worden. Dat hij zijn handen niet zal verbranden, niet onder een auto zal komen. Waarom? Omdat ik niet anders kan.  

Ik vertrouw erop dat het goed zal komen nu mijn financiële problemen groter zijn dan ooit tevoren, zonder zicht op verbetering voor tenminste de komende twee jaar (torenhoge hypotheek, studieschuld, autolening, zorgverzekering, een bevroren salaris). Ik vertrouw erop dat ik ooit weer uit de schulden zal raken. Maar niet dankzij premier Rutte die dit voorjaar opriep te stoppen met somberen en ‘een beetje risico’ te moeten nemen en vertrouwen te hebben. Nee, omdat ik niet anders kan. Mijn vader vertelde me ooit, dat zelfs in gevangenissen met de zwaarste criminelen, altijd een ontsnappingsmogelijkheid is, omdat het anders ondraaglijk is om daar vast te moeten zitten, letterlijk uitzichtloos (al zullen velen dat hoe dan ook toch zo ervaren). In hoeverre dat verhaal klopt, weet ik niet, maar de gedachte spreekt me aan. Uitzicht, vertrouwen.

Ik vertrouw erop dat de zon opkomt, dat het licht wordt. In het volle besef hoe bijzonder het is om dat te kunnen: elke dag ‘gewoon’ maar leven, opstaan, sociaal zijn, naar het werk gaan.


Ik loop, ik ski, ik gá. Soms val ik, en soms stoot ik me, soms breekt er iets en duurt het heel lang voordat het weer heelt. Sommige dingen zullen niet meer helen. Toch ga ik door. Met vallen en opstaan, in uitzonderlijke donkertes, en in felverlichte dromen waarna ik wakker wordt met een heerlijk gevoel: het leven is mooi. En het kan alleen maar mooier worden. Dan heb ik geen angst, ich fürchte mich nicht. Omdat ik niet anders kan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *