Ik ging een (gratis) stoel afhalen. Of eigenlijk: een fauteuil. Misschien had de slecht belichte foto op de populaire Facebookhoek mijn argwaan moeten wekken. Maar ik ga (op bepaalde momenten) graag uit van het goede van de mens. En het neoliberale maakbaarheidsmantra ‘geluk is een keuze’ is al zo verinnerlijkt, dat weerstand bieden op zwakke momenten zinloos is. Ik geef me er maar aan over. Op naar een nieuwe stoel!
Die bevindt zich in een rommelige donkere schuur in de binnenstad, waar een meisje me monter via een lange smalle steeg naartoe troont.
Via de chatberichtjes die we voorafgaand aan de transactie hebben uitgewisseld, is me verzekerd dat de stoel in ‘goede staat’ verkeert. Nee, dat is geen scheur in de bekleding, maar een lapje met het merkje. Ikea. Nee, ik heb ook geen idee wat die daar midden op de armleuning doet. Trots wijst ze naar de stoel: “Dit is hem.”
Een zwarte stoel, vol spinnenwebben en vlekken op de bekleding. Die er niet af kan. “In mijn vorige huis heb ik er altijd prima op gezeten. Probeer maar eens.”
Ik ga zitten (ik ben er nu toch), en word verrast door een penetrante lucht: “Zit er kattenpis op ofzo?” Het meisje: “Nee, hoor.”
Ondertussen strijkt er een kleine lapjeskat met kraaloogjes verleidend langs mijn benen.
Ik kijk nog eens, en zie dan duidelijk een natte plek op de armleuning (verhip, net onder dat lapje!), ruik eraan: onmiskenbaar kattenpis.
We kijken elkaar aan. Het meisje blijft onverschrokken staan. Ze zegt: “Nou, wat gek, dat doet ie anders nooit!”